Konstantin Paustovskij: De sprong naar het Zuiden (Rusland, 1960): 234 blz: Vertaald door Wim Hartog (1983): Uitgeverij de Arbeiderspers, serie Privé-domein (Nr. 83)
In deel 5 van de prachtige memoires van Konstantin Paustovskij (Kostik) is de schrijver in het zuiden van de Sovjet-Unie. Opnieuw een deel vol met prachtige natuurbeschrijvingen en beschrijvingen van gemoedstoestanden. Dit deel speelt zich af in 1923 als de schrijver 28 jaar oud is. Hoe langer ik in het werk van Paustovskij lees, hoe meer ik er van ga genieten.
Citaten:
- Momenteel hangt ook boven Sebastopol de hitte, als door een onzichtbare hand voorzichtig uitgegoten over alle straten en binnenplaatsen, tot aan de rand van de pannendaken. Onder deze zwaar wegende hitte tsjirpen opeisend de krekels in hun ondergrondse schuilplaatsen. In Sebastopol kan je uren op de Istoritsjeskijboulevard zitten happen naar lucht, tot je plotseling diep ademhaalt, wanneer een onverwachtse windvlaag die zich langs een onzichtbare vaargeul een weg tussen muren, omheiningen, gedenktekens, overblijfselen van bastions en acaciastruiken door heeft weten te banen, plotseling je gezicht raakt.
- Ik zat al in de hoogste klas van het lyceum toen ik in de la van mijn vaders bureau smalle stroken papier ontdekte, die hij volgekrabbeld had. Ik kon slechts één zin ontcijferen, namelijk dat het veel lastiger was verder te leven met het onvervulde, dan met het onvervulbare.
- Na zo'n onweer kreeg ik voor het eerst van mijn leven een vreselijke aanval van benauwdheid, net of je longen vol lood gegoten worden. Dit waren de eerste voortekenen van astma, die onbarmhartige ziekte die een mens dwingt met een vierde van zijn adem te ademen, met een vierde van zijn stem te praten, met een vierde van zijn kracht te lopen, met een vierde van zijn verstand te denken en hem slechts één ding helemaal laat doen ... stikken.
- Je wist er niet goed meer in welke eeuw je leefde. Voor het eerste Sowjetcongres kozen de bewoners van Samoerzakani - het opstandigste gebied van Abchasië - als hun meest waardige vertegenwoordigers diegenen die ongezien het vurigste paard wisten te stelen. Daaraan herkenden de oude Samoerzakaners echte heldenmoed en niet aan het feit, of je je op de maïsvelden of op de tabaksplantages krom werkte.
- Babel en ik begonnen op de slaapafdeling een lang gesprek met als uitkomst dat de mensen vaak veel te zwaar op de hand zijn. Die gedachte stond ons best aan, jong en zorgeloos als we toen waren.
Als je wat luchthartiger bent, ligt al het mooie zo voor het grijpen: schaterend lachen en stil peinzen, een parelende kwinkslag, een teder woord dat een vrouwenmond doet beven, verzen en vermetelheid, stukken uit lievelingsboeken, liedjes en nog veel meer dan ik hier kan opnoemen, samenvloeiend in één fonkelende schuimende stroom van schoonheid.
- Des te vaker ik zo dacht, des te sneller mijn verdriet verdween en des te meer ik begon te geloven dat ik, verdwenen van deze aardbol, toch in dit leven een weliswaar klein maar eeuwig spoor zou kunnen achterlaten.
- Een edelweisje beschrijven is moeilijk. Eigenlijk lijken de bloemetjes veel op kleine sterretjes, tot aan hun nek in bont gestoken om niet te bevriezen van de aanraking met het ijs.
Ik verlang er soms naar een gesprekspartner te ontmoeten waarmee ik, zonder me te hoeven generen, kan praten over zulke dingen als edelweis of de geur van cipresseappeltjes.
- Eigenlijk heeft het mij in het leven altijd meegezeten. Bijna iedere dag heb ik iets nieuws ervaren of gezien. Des te meer men weet, des te interessanter en, hoe eigenaardig dat ook klinken mag, geheimzinniger het leven wordt.
- Zonder duidelijk aanleiding werd ik zo heftig en onverwacht door een golf van weemoed overvallen dat ik even niet wist wat ik beginnen moest.
Natuurlijk kende ik de reden er wel van, alleen wilde ik het niet toegeven omdat ik er toch niets aan kon veranderen.
Het was een al oud, diep ingeworteld gevoel. Het sproot voort uit mijn langdurige eenzaamheid die des te onbegrijpelijker was, daar ik van nature erg op gezelschap gesteld was, van vrolijkheid hield en helemaal niet tot sombere zelfanalyse neigde. Ik wilde het leven met volle handen plukken, zoals je dat doet met seringen in het voorjaar, wilde dat mijn dagen nooit op elkaar leken en dat al die heerlijke mensen, landen en gebeurtenissen hier op aarde, er voor mij waren.
- Over de geuren kan gezegd worden dat de walm van gebraden schapevlees meestal alle andere overheerste. En dat is erg jammer want de andere geuren van Batoem waren veel aangenamer. Maar ze konden er maar zelden bovenuit komen.
Deze walm die scherp en bijtend was en je keel irriteerde, had als enige goede eigenschap dat je trek kreeg in sjaslik.
Deze sjaslik, de beste van de Kaukasus, werd aan stalen pennen geregen boven houtskoolvuur gebraden, dan met zuurbessepoeder of kaneel bestrooid en met groene ui gegarneerd. Er werden verse tarwekoeken bij gegeten en witte wijn bij gedronken. Ik heb denk ik nooit van mijn leven iets lekkerders gegeten.
- In bijna alle havens ter wereld zijn "logementen" voor afgemonsterde matrozen. Ze worden ook wel "boardinghouse" genoemd. Ze houden ergens het midden tussen een logies, een kroeg, een ontwenningscentrum en een bordeel.
- In de straten van Batoem kwam ik vaak een kleine man tegen in een wijd openhangende oude jas. Deze naar zijn ogen te oordelen altijd vrolijke burger, was kleiner van stuk dan ik.
Ik was vriendschappelijk gestemd tegenover iedereen die kleiner was dan ik. Zolang die mensen er waren, viel het bestaan mij gewoon een stuk lichter. Een tijdlang stoorde ik me er niet aan dat ik zo klein was.
- Onder de klankrijkheid van de bevolking versta ik vooral het enthousiaste gejoel en gefluit van de jochies en verder het lachen en roepen, het gonzen van de sazandari-orkesten, het geklepper van de ratels, het openspatten van de geroosterde kastanjes, de klanken van de gitaren en de vele liedjes - maar wat voor geluiden kun je allemaal niet horen tijdens een feest in een havenstad.
- We kletsten aan één stuk door; voorbijgangers op straat keken glimlachend naar ons. Heel Tiflis ruiste als een waterval ( dat bleek te komen door de troebele rivier de Koera, die onder de Verijskijbrug doorstroomde), de verkopers schreeuwden met een zangerige tenorstem: "Sla, spinazie, verse uitjes, jonge radijsjes!" De winter in Tiflis fonkelde ons in de ogen, met zijn door de voorbijgangers tot ragfijne flinters stukgelopen ijs, de diepblauwe hemel, de blinkend gepoetste koperen plaatjes op het tuig van zwarte muilezels die Attische kruiken met "matsoni" op hun rug meezeulden. De ramen en de gelakte zijkanten van de trams schitterden zo fel dat je ogen er pijn van deden. Ze joegen langs de Golovinskij-avenue en deden denken aan rondreizende kermisorkesten, zoveel lawaai, gekraak, gerammel, gelach en geschreeuw als ze voortbrachten. Noorderlingen en nieuwkomers zoals Frajerman en ik raakten er volkomen de kluts van kwijt.
- Ik bedacht dat ik eigenlijk geluk had in het leven. Misschien vooral wel omdat ik geen hoge eisen stelde. Natuurlijk had ik hoge verwachtingen en streefde naar de vervulling ervan maar ik kon me ook met weinig tevreden stellen. Misschien heeft die eigenschap me nog het meeste opgeleverd. Wie weet!
- Ik was ervan overtuigd dat deze mensen gelukkig waren met hun omgeving. En toch was er op het eerste gezicht van dit geluk geen teken te bespeuren. Je moest één en al oor, één en al oog zijn om het strijkersgezoem te horen van de bijen, dat de cadans van de wagonwielen begeleidde, om het gefluit van die bedrijvige vogels te horen, het vluchtige opvlammen van het licht in het gras te kunnen zien en het glazen spel van het bergwater in de beekjes die de spoordijk kruisten.
Ik ga snel verder met het 6e en laatste deel van de memoires: "Boek der omzwervingen".
Reacties op dit blog zijn meer dan welkom.